Afgelopen zomer lanceerde het ministerie van BZK een beleidskader voor gemeentelijk woonwagenbeleid. Gemeenten moeten volgens dit beleidskader het aantal woonwagenstandplaatsen in lijn brengen met de (lokale) behoefte. Dit vraagt actie van de gemeente: wat is die behoefte? Hoe speel ik hier adequaat op in? Het ministerie heeft hiertoe een eerste stap gezet. Om de ontwikkeling van het aantal standplaatsen in Nederland de komende jaren te kunnen monitoren, vroeg het ministerie Companen om een nulmeting uit te voeren.
Uit de meting blijkt dat de 310 gemeenten die meededen aan het onderzoek, en waarover dus gegevens bekend zijn, in totaal 7.723 standplaatsen hebben op 260 locaties. Bijna de helft van de standplaatsen is in handen van woningcorporaties. Zij hebben in het nieuwe beleid een rol bij het verhuren van standplaatsen en woonwagens voor mensen die in aanmerking komen voor sociale huurwoningen. Daaraan moet dan uiteraard wel behoefte zijn en er moeten hierover afspraken gemaakt zijn met de gemeente.
De presentatie van het rapport viel samen met het kraken van standplaatsen door woonwagenbewoners in verschillende gemeenten. Zij vroegen hiermee aandacht voor het gebrek aan standplaatsen. Minister Ollongren benadrukte bij de bespreking in de Tweede Kamer dat het beleidskader geen vrijbrief is voor woonwagenbewoners om zich zonder toestemming en de nodige vergunningen standplaatsen toe te eigenen. Evenmin kunnen zij bij gemeenten afdwingen dat zij sneller nieuw beleid maken voor woonwagens.
Wél moeten gemeenten dus in beeld brengen hoe groot de behoefte aan standplaatsen in hun gemeente is. Dat kan door een wachtlijst bij te houden, door in gesprek te gaan met de huidige bewoners, of door een enquête uit te zetten of door statistische analyses. Companen kan hierbij ondersteunen. Niet onbelangrijk: onze ervaring met de nulmeting zorgt ervoor dat we de lokale behoefte én het huidige aanbod aan standplaatsen ook in een breder perspectief kunnen plaatsen.
8 november 2018