Of iemand nu jong is of oud en lichamelijke of geestelijke hulp nodig heeft, mensen met een hulpvraag zijn gebaat met en willen vaak meer contact met de ‘buitenwereld’. In veel gevallen, zeker binnen de muren van de zorginstelling, blijft dat contact beperkt tot de familie, zorgprofessionals en/of mantelzorgers. Mensen met een hulpvraag vinden juist het contact met wijkbewoners en deelname aan activiteiten in de wijk belangrijk: als ze onderdeel zijn van een samenleving in de wijk dan komt dat ook hun zelfbeeld, hun behandeling en eventueel herstel ten goede. De focus ligt dan meer op de mogelijkheden die ze hebben, in plaats van op hun beperkingen; ze doen zo volwaardig mogelijk mee aan het maatschappelijk leven.
Hoewel er in verschillende gemeenten met proeftuinen en nieuwe woonvormen wordt geëxperimenteerd, blijkt de praktijk vaak weerbarstig. Een sociaal wijknetwerk van àlle buurtbewoners, een maatschappelijk vangnet voor kwetsbare mensen, ontstaat niet vanzelf. Mensen met een hulpvraag hebben vaak last van het stigma dat daaraan vastzit, de onbekendheid van de buurtbewoners daarmee en de vooroordelen die daar het gevolg van zijn. Onder sommige wijkbewoners ontstaat dan een negatieve houding ten opzichte van de huisvesting van mensen met een hulpvraag: not in my backyard.
Maar de matige voortgang van de vermaatschappelijking is niet alleen te verklaren uit nimby-gedrag vanuit wijkbewoners. Het beleid van zorgorganisaties, gemeenten en corporaties werkt een verwijdering tussen mensen met en zonder hulpvraag in de hand: de focus ligt vaak op de problemen en beperkingen, en wordt vertaald in doelgroepen en sectorale zorg. Dat leidt soms tot onprettige negatieve algemeenheden: door berichten over overlast in de wijk van mensen met een ggz-achtergrond is het onderwerp ‘extramuralisering’ in sommige gemeenten een licht ontvlambaar agendapunt tijdens de gemeenteraadsvergadering geworden.
Het ontbreekt de verschillende partners in de realisatie van huisvesting van mensen met een hulpvraag nogal eens aan een gemeenschappelijke visie, gezamenlijke doelen en effectieve samenwerking. Gemeenten, corporaties en zorgorganisaties kijken vanwege hun doelgroepenbril nauwelijks naar de behoefte van de wijk waarin mensen met een hulpvraag wonen. Het gevolg is dat vaak niet de moeite wordt genomen om de wijk op de hoogte te stellen van de komst van zorghuisvesting of gecombineerde woonvormen. Bovendien leidt het vaak tot de makkelijkste keuze: huisvesting op de plek waar corporaties al actief zijn. Daardoor komt huisvesting van kwetsbare mensen vaak in wijken die zelf ook al kwetsbaar zijn.
Tijdens het online symposium ‘Van Nimby naar Wimby (Welcome in my backyard); (Be)Grip in de buurt’, in januari 2022, stonden de voorwaarden voor het realiseren van een inclusieve wijk centraal. Als initiatiefnemers van het symposium hebben adviesbureau Companen, kennisplatform ZorgSaamWonen, , brancheorganisatie Valente en zorgorganisatie Pameijer/+Vijf de visies van de aanwezige professionals en experts uit de zorg, overheid, corporaties en ontwikkelaars verzameld en samengevat in vijf speerpunten die alle partners op het netvlies houden bij het inclusiever maken van de wijk.
1. Verleg de focus van fysieke integratie naar daadwerkelijke inclusie
Het werken aan een inclusieve wijk begint al voordat besloten wordt om mensen met een hulpvraag er te laten wonen. Breng de wijk maatschappelijk in kaart. Informeer wijkbewoners tijdig, en laat zien over wie het gaat en wat deze mensen nodig hebben. Werk samen in het organiseren van activiteiten, en in sociale wijkteams. Benadruk ook wat de vestiging de wijk zelf kan brengen: een plek waar ruimte is voor iedereen. En mensen willen graag wonen in een inclusieve wijk.
2. Integreer de hulpvraag met de behoefte van de wijk/buurt
Het vestigen van mensen met een hulpvraag in een wijk moet niet als ‘stapelen van problemen’ gezien worden. De focus moet juist verlegd worden naar wederkerige relaties en de onderlinge afhankelijkheid van alle wijkbewoners. Ieder mens, met of zonder hulpvraag, heeft immers kwaliteiten die samen kunnen bijdragen aan een zelfredzame samenleving. Dus door ook de behoeften van de wijk en de wijkbewoners mee te nemen kan het juist een positieve impuls geven. Belangrijk is dat de verschillende organisaties hun expertise en kennis in een vroegtijdig stadium delen en zich flexibel kunnen opstellen.
3. Kijk breder naar de ruimtelijke voorwaarden
Ontmoeten is een belangrijk aspect van een inclusieve wijk. Dat betekent dat er plekken zijn waar mensen elkaar kunnen ontmoeten, zoals parken of plantsoenen. Een wijk of straat kan verkeersarmer gemaakt worden om het makkelijker en veiliger te maken om zelfstandig de straat op te gaan. Ontmoeten kan ook in een gezamenlijke ruimte in een gebouw waar mensen met en zonder hulpvraag wonen. Zorg ervoor dat bij een nieuwe wijk diversiteit gewaarborgd is: stel waar mogelijk eisen aan het aantal te realiseren woningen voor mensen met een hulpvraag.
4. Zorg voor een open instelling
Een grotere wijkbetrokkenheid betekent ook dat de zorgorganisatie een andere rol krijgt. De zorgprofessional wordt meer ingebed in een breder zorgnetwerk, en moet daarin ook zichtbaarder zijn. Meer omgang van wijkbewoners met mensen met een hulpvraag betekent ook dat er, zeker in het begin, meer professionele begeleiding nodig is. Zorgprofessionals zullen, naast de behoefte van de inwoner, ook de behoeften van de wijk kennen en handelen als dat nodig is. Bij een signalering dat het ergens niet goed loopt moet de zorgprofessional verantwoordelijk blijven als aanspreekpunt van de wijkbewoners, ook als de tweede lijn wordt ingeschakeld.
5. Investeer in samenleven
Een goed sociaal wijknetwerk kan de zorgorganisatie en -professional veel werk uit handen nemen. Dat kan forse kostenbesparingen opleveren, door oplossingen te combineren of door creatieve en innovatieve woonvormen toe te passen. Maar voor een inclusieve wijk is het belangrijk dat er behalve maatschappelijk ook financieel geïnvesteerd blijft worden, en dat bij financiering minder naar doelgroepen en potjes wordt gekeken en meer naar de wijk en de samenleving. Niet alleen in het begin, maar voor een langere termijn.
Kader
Wijkbewoners: Nabuurschap moet vanuit de burger komen. Iedere wijkbewoner en burger moet een goede buur kunnen zijn. Gebiedsregisseurs of wijkconsulenten van woningcorporaties kunnen hen daarbij helpen. Dat is niet altijd makkelijk, en er zullen altijd wijkbewoners met bezwaren blijven. Maar vrijwel iedereen heeft een familielid of bekende met een hulpvraag. En mensen met een hulpvraag hebben het recht om erbij te horen. We hebben tijdens de eerste corona-lockdown gezien dat dit geen utopische gedachte hoeft te zijn: een goede buur kan af en toe een boodschap doen, een keer mee gaan wandelen of een praatje maken op straat.
Gemeenten: Pak de regie in de realisatie van inclusieve wijken. Zorg voor een duidelijk beleid. Schep de ruimtelijke mogelijkheden en stel eisen bij de realisatie van nieuwbouwprojecten. Timmer de regels niet vast met voorwaarden voor doelgroepen, indicatoren of bestemmingsplannen. Kijk met het ontwikkelen van beleid over de schuttingen van de gemeentelijke domeinen. Schep de voorwaarden voor een wijkteamstructuur die dit soort vraagstukken aan kan.
Zorgorganisaties: Ontschot de instellingen, en maak de zorg zichtbaarder. Meer verantwoordelijkheid voor de zorgprofessionals: die kijken niet alleen naar de zorgbehoefte, maar ook naar de wijk. Wees geen bureaucraat: bij problemen blijven zorgprofessionals aanspreekpunt, ook als de tweede lijn wordt ingeschakeld. Wordt probleemeigenaar, geen doorverwijzer.
Vastgoed- en woonpartijen: Wees creatief in de realisatie van nieuwe woningen. Ontwerp en realiseer nieuwe woningen en nieuwe wijken die rekening houden met de behoeften van mensen met een hulpvraag. Gebruik daarvoor de expertise van de zorgorganisaties en professionals, en van wijkbewoners en mensen met een hulpvraag zelf.
11 maart 2022